Het recht om vergeten te worden houdt in dat de verwerker van persoonsgegevens op verzoek van de betrokkene moet stoppen met het verwerken van de persoonsgegevens en deze moet verwijderen. Het Europese Hof van Justitie heeft in het Costeja-arrest bevestigd, dat dat recht ook bestaat onder de huidige privacyrichtlijn (95/46/EG).
In een Nederlandse rechtszaak eist een partij dat Google verschillende links naar websites verwijdert uit de zoekresultaten. De zaak in kwestie betreft een partij, die in conflict was geraakt met zijn aannemer inzake een verbouwing. Het geschil zelf is geschikt, maar op verschillende websites was er berichtgeving te vinden over dit geschil. Eiser verzoekt Google om de links te verwijderen naar deze nieuwsberichten, waarop Google weigert.
Eiser doet een beroep op artikelen 36 en 40 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het Costeja-arrest, waarin is aangegeven dat verzet tegen het tonen van zoekresultaten slechts mogelijk is als de zoekresultaten ontoereikend, irrelevant of bovenmatig zijn ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door Google.
Wat oordeelt de rechter?
De rechter oordeelt, dat een beroep op artikel 36 en 40 Wbp en het Costeja-arrest geen stand houdt.
“Voor beantwoording van de vraag of Google Inc op grond van artikel 36 Wbp moet overgaan tot het verwijderen van URL’s die volgen op het invoeren van de naam van eiser in Google Search is ingevolge het Costeja-arrest van belang of de verkregen informatie, gelet op het geheel van de omstandigheden van het geval, ontoereikend, niet of niet meer ter zake dienend (irrelevant) of bovenmatig is ten aanzien van het doel van de betrokken verwerking door Google Inc. Voor de vraag of eiser terecht een beroep doet op artikel 40 Wbp dient ingevolge het Costeja-arrest te worden nagegaan of zwaarwegende en gerechtvaardigde redenen die verband houden met de bijzondere situatie van eiser zich ertegen verzetten dat hem betreffende gegevens het voorwerp van een verwerking vormen.
Bij de toepassing van beide bepalingen is van belang dat twee fundamentele rechten in het geding zijn, te weten het recht op privacy van eiser (artikel 8 EVRM) en het recht op informatievrijheid van Google Inc (artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet), terwijl ook de belangen van de internetgebruikers, webmasters en auteurs/aanbieders van informatie op het internet in het oog gehouden moeten worden.”
Tevens bepaalt de rechter:
“Bij de toepassing van het zogenoemde ‘verwijderingsrecht’ gaat het vooral om – kort gezegd – de relevantie van de gevonden zoekresultaten, en niet zozeer om de vraag of de inhoud van (in dit geval) de gevonden artikelen zelf ontoereikend, irrelevant of bovenmatig is. Indien eiser een inhoudelijke toetsing wenst van een artikel dat via een zoekopdracht vindbaar is staat het hem vrij het medium dat over hem heeft bericht aan te spreken. In zo’n procedure kan het bestaande juridisch beoordelingskader voor onrechtmatige perspublicaties worden toegepast, waarin onder meer wordt gewogen in welke mate een bepaalde uiting steun vond in het beschikbare feitenmateriaal. Een beroep op artikel 36 en 40 Wbp is niet bedoeld om die procedure te omzeilen. Het is evenmin bedoeld om onwelgevallige maar niet onrechtmatige artikelen via de omweg van een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken.”